Gedichten en molentjes

Marnix plein
In klas 7, zeg maar de eerste klas van de Mulo op de Marnix-school, moest ik voor het vak Nederlandse taal gedichten uit mijn hoofd leren. Ik had een gruwelijke hekel aan al die rijmelarij van wazige kunstenaars, die blijkbaar een aangeboren onvermogen hadden om iets op normale manier op te schrijven. Ik werd bijna wekelijks geconfronteerd met Guido Gezelle. De naam zegt al genoeg. En dan de teksten, zoals "O krinkelende winklende waterding, met zwarte kabotseken aan enz." Hallo waar gaat het over? Niet alleen ik, ook mijn Antilliaanse klasgenoten hadden helemaal niets met dit soort kinderlijk wazig Vlaams gebrabbel. Ik herinner me ook een gedicht van Nijhoff : "Moe gespeeld en moe gesprongen, zat ik op uw schoot en dacht, in mijn nachtgoed, kleine jongen, aan het geheim der nacht." Daar kon ik me nog een voorstelling van maken. Van al die gedichten herinner ik me van een paar alleen de eerste regels. Zoals bijvoorbeeld van het Duitse gedicht van meneer Von Goethe dat we voor Duitse literatuur moesten leren : Wer reitet so spät durch Nacht und Wind?  Es ist ein Vater mit seinem Kind enz. Zoals met veel van die dingen die ik op school voorbij zag komen, leerde ik ze voor het moment om ze daarna weer heel snel te vergeten. We lazen typisch Hollandse boeken, zoals Bartje. De niet-Europese klasgenoten begrepen bar weinig van de omstandigheden waarin het verhaal zich in het Drentse land afspeelde.
Ik bewaarde de stokjes van waterijsjes. Ik nam ze mee naar school en hield ze voor de les even onder het koude water van de cooler. In de klas begon ik een stokje te buigen in de vorm van een propeller. Als dat ongezien gelukt was, prikte ik hem op een ander stokje. Zo had ik een windmolentje. Dat stak ik op mijn tafeltje en let hem dan draaien in de wind die door de deur naar binnen kwam. Ik kon uren naar dat molentje kijken. Ik bracht kleuren aan op de uiteinden, zodat het nog vrolijker werd.Was er toch nog iets van kleur en beweging tijdens die saaie lesuren. Maar de muziek....