Onze tuin

  Onze achterburen hadden twee honden, een reu en een teef. Ze liepen er beide vermagerd bij. Reden voor ons om die beesten wat bij te voeren. Ze zaten ook onder de teken. Als het zo uitkwam, de honden kwamen soms bij ons in de tuin, dan deden we een poging om teken te verwijderen. Later kregen die twee beesten ook nog jongen. Een pup die we Bonzo hadden genoemd stierf vrij jong.
In de grote woning achter ons huis woonde een oma en opa. Volgens mij waren zij de verhuurders van ons huis, al weet ik dat niet meer zeker. In een losstaand stenen gebouwtje in hun tuin, tegen de omheining met de onze woonde het gezin waar Falie en Sharon deel van uitmaakten. Soms sliep daar ook een zeer corpulente verpleegster. In onze tuin groeiden planten, struiken en bomen. De grote struiken waren Oleanders. De bomen waren fruitbomen (zuurzak en appeldam). En dan waren er ook nog planten met witte bloemen. Die wilde een Antilliaan niet in zijn tuin hebben, om spirituele redenen. We hadden ook een paar paprikaplanten en struiken met kleine, zeer hete pepertjes. De planten moesten geregeld voorzien worden van water uit de grote ton. Als de ton laag water had, moest de windmolen even draaien. Dat gebeurde door de windvaan los te gooien, zodat de molen zich op de wind kon draaien. Vervolgens pompte hij water uit de grond omhoog dat naar de ton achter in de tuin geleid werd. Op zich was het een leuk gehoor en gezicht om dat stalen hulpmiddel zo bezig te zien. We moesten het waterniveau in de ton in de gaten houden, om op tijd de molen weer stil te zetten. Dat gebeurde door met een slinger de vaan weer binnen te halen.
De tuin was omheind met een hek van gaas. Er was ook een hekje waar de metalen brievenbussen hingen.